Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De geloofsvervolging te Hoorn

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 9e jaargang No. 1, 1954, pagina 12-15.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: A. Merens.

Een twijfelachtig verhaal bij Velius

Men kan zeggen, dat de Hervorming te Hoorn zeer kalm in haar werk is gegaan. Bezadigd als de Westfriezen van nature waren, gedroegen de mensen, die de nieuwe leer waren toegedaan, zich ordelijk. De magistraat aan de andere kant, die de plakkaten moest toepassen, deed dit met tegenzin en zonder ijver. Wanneer de schout al moest ingrijpen, werd doorgaans slechts een geldboete opgelegd, of ook wel huisarrest.

Moeten wij sommige geschiedschrijvers geloven, dan is onder de regering van Margaretha van Parma eens een ernstige poging gedaan, de ketters krachtiger te doen vervolgen. Maar dank zij het ingrijpen voornamelijk van burgemeester Gerbrand Verduyn zou deze op niets zijn uitgelopen. Het is een bekend verhaal, dat Velius in zijn Chronijk van Hoorn met smaak vertelt en dat men ook bij Brandt in zijn Historie der Riformatie kan vinden. Hun mededelingen berusten op een mondelinge overlevering, die eerst later is opgetekend en die toen blijkbaar reeds zo uit haar verband geraakt en verfraaid was, dat wij de feiten niet goed kunnen thuisbrengen.

Volgens het relaas, dat door een der principaelste Regenten selfs, die de dagen der Inquisitie had beleefd, aan Velius is gedaan, klaagde Dirk Cornelisz., pastoor van de Grote Kerk, het stadsbestuur bij de Bisschop van Utrecht aan wegens nalatigheid op het stuk van de kettervervolging. De Deken van West-Friesland legde echter een zo goed getuigenis af van de stand van zaken te Hoorn, dat het Kapittel de zaak liet rusten. De pastoor hernieuwde daarop zijn aanklacht bij het Hof van Holland. Dit zond de bekwame rechtsgeleerde Carel de Smijter naar Hoorn om een onderzoek in te stellen. Daar werd hij door Verduyn en de andere burgemeesters zo voortreffelijk onthaald, bij dag en bij nacht, dat hij niet deed als van 't bedde na de Tafel gaen, en weer vande Tafel na 't bedde: zoo dat de stoovers (verklikkers) geen gelegentheyd hadden om hem te spreken. Na nog een som gelds en een kwinkslag van Verduyn in ontvangst te hebben genomen, reisde de Smijter terug naar den Haag en meldde, dat hem van ketterij te Hoorn niets was gebleken. Nog niet uit het veld geslagen, toog de pastoor vervolgens naar Brussel. De Hoge Raad ontbood daarop de Hoornse magistraat. Deze vaardigde uit haar midden enige heren af, waaronder Verduyn als oudste burgemeester. Te Brussel was hun eerste werk, een rijke maaltijd aan te richten, waarop zij hun rechters van de volgende dag en ook heer Dirk uitnodigden. Toen een ieder goed gegeten en goed gedronken had, nam Verduyn het woord. Hij sprak zijn afkeuring uit over de verdwazing der nieuwe religie, over de talloze secten die hun verschijning hadden gedaan en veroordeelde scherp de Beeldenstorm. Maar, zo vervolgde hij, van Hoorn kon men met voldoening getuigen, dat daar van al dat kwaads niets te bespeuren viel. Hij noemde de gunstige feiten een voor een op en bij ieder punt vroeg hij heer Dirk of wat hij zeide niet juist was. De geestelijke, door spijs en drank zacht gestemd, zei op alles ja en amen. Met het gevolg dat hij de volgende dag, tijdens de rechtzitting, zijn beschuldigingen niet gestand kon doen en zijn zaak voor de derde maal verloor. Van spijt en schaamte wilde de pastoor daarna niet naar Hoorn terugkeren.

Volgens de zegsman van Velius speelde deze geschiedenis zich in 1560 af. Dit is echter niet mogelijk. Want Gerbrand Verduyn was in dat jaar geen burgemeester en Carel de Smijter werd eerst in 1562 raad extraordinaris bij het Hof van Holland. Niet voor 1566 trad hij op als commissaris bij het onderzoek naar de troebelen. Dirk Cornelisz. werd eerst in 1564 pastoor van de Grote Kerk. En de Beeldenstorm, die een punt van klacht uitmaakte, had nog niet plaatsgehad. Velius tekent zelf aan, dat hij gist, dat het wat later geschiedde en Brandt stelt deze gebeurtenissen op 1568. Inderdaad was Gerbrand Verduyn toen oudste burgemeester. Ook kreeg Hoorn in dat jaar bezoek van Carel de Smijter. Maar inplaats van zich om de tuin te laten leiden, heeft deze zich daar toen ijverig beziggehouden met het inventariseren der eigendommen van gevluchte ketters en het verzamelen van getuigenissen tegen hen. Men kan zich bovendien niet voorstellen dat Verduyn in dat jaar, terwijl het schrikbewind van Alva en zijn Raad van Beroerten zich krachtdadig deed gelden, te Brussel het sterke stuk zou hebben kunnen uitvoeren, dat Velius weergeeft. Het zou nog in 1567 hebben kunnen zijn, in de maanden voor de komst van Alva. Gerbrand Verduyn was toen eveneens burgemeester, zij het geen oudste. Dat in de archieven van het Hof van Holland in deze tijd niets is te vinden omtrent een opdracht aan Carel de Smijter om een onderzoek te Hoorn in te stellen bewijst nog niet dat hij er niet met dat doel is geweest. Maar indien hij daar door de magistraat zou zijn gehuisvest en onthaald, zou dat zeker uit de stadsrekeningen moeten blijken. En deze bevatten daaromtrent geen boekingen in deze tijd, wel daarentegen nopens het zoëven genoemde bezoek van de raadsheer in het volgende jaar.

Het is intussen een feit, dat pastoor Dirk zijn parochie in de steek heeft gelaten. Het stadsbestuur besloot op 22 Januari 1572, dat men gheen brieven meer soude schryven aen onse pastor tot Leuven, nochte ghenen beloften meer doen, maer die saecke voor desen tyt ganschelyk laten rusten. Ook staat het vast, dat de Smijter in 1567 wel als commissaris bij het onderzoek naar de troebelen op andere plaatsen in West-Friesland is geweest, waarbij hij zich tevens bezig heeft gehouden met de vermeende beeldenstormerij te Hoorn en het bezoek in begin Mei aan die stad van knechten van Brederode. Uit de rekeningenboeken van Hoorn blijkt namelijk, dat in dat jaar een Jacob Sijmsz. Potgen en vijf anderen op stadskosten naar Medemblik zijn gereisd om er voor de Smijter te getuigen beroerende 't beelde stormen ende geusen. De burgemeesters van Hoorn hebben deze raadsheer, die in dit verband als commissaris in de saecke van de inquisitie wordt aangeduid, vóór Juni van hetzelfde jaar ook meermalen te Alkmaar en te Medemblik bezocht en wat later hebben zij hem op stadskosten, om beters wille, met een suikerbrood vereerd, ter waarde van drie gulden en acht stuivers. Het kan zijn, dat deze elementen de grondslag hebben geleverd voor het kostelijke verhaal bij Velius, waarvan wij hebben gezien, dat het te mooi is om in zijn geheel waar te kunnen zijn.

Ook heeft Velius te boek gesteld, dat de beruchte Jan Grauwels, alias Spelle, op 22 Mei 1567 te Hoorn kwam met wel veertig tot vijftig gerechtsdienaren. Deze provoost-generaal bij het Brusselse Hof, wiens betrekking ook als die van Rode Roede bekend stond, was een gevreesd man, die tenslotte wegens zijn schelmerijen en zijn wreedheid in 1570 is opgehangen, op last van Alva zelf. Ook hij kwam, aldus Velius, informeren naar de beeldenstormerij. Men ontving hem met veel onderscheiding, leidde hem rond de kerken en hij kon met eigen ogen vaststellen, dat te Hoorn geen heiligschennis was begaan. De magistraat was er echter niet zeker van, dat deze onbetrouwbare bezoeker niet toch een Spaanse bezetting in de stad zou doen leggen. Het was burgemeester Verduyn, die het ook nu op zich nam, het nodige te doen. Hij begaf zich naar Amsterdam en kreeg daar van de graaf van Megen, die het oor van de landvoogdes had, gedaan dat Hoorn een Spaans garnizoen bespaard bleef. Ook in dit geval is er evenwel geen enkele post in de stadsrekeningen te vinden met betrekking tot het bezoek, hetgeen tegen de juistheid ook van dit relaas pleit. Wel vermelden de boeken de kosten van een reis van Verduyn, vergezeld van zijn ambtgenoot Enchuysen, op 26 Mei 1567 naar Amsterdam om die grave van Megen te spreken ende te vernemen oft men binnen Hoorn knechten soude leggen, hetgeen de waarschijnlijkheid van het gehele verhaal weder vergroot.

Wat er echter aan deze geschiedenissen verdicht moge zijn en welke hun kern van waarheid is, het is zeker, dat de Hervormden zich vóór het optreden van Alva te Hoorn veiliger hebben kunnen voelen dan op andere plaatsen. De stad was zelfs een toevluchtsoord voor lieden, wie het elders te warm werd. Hoorn is ook de eerste plaats in noordelijk Holland geweest, waar men de moed heeft gehad, een hagepreek te houden. Deze godsdienstoefening werd geleid door de bekende Jan Arentsz. van Alkmaar, op een weiland bij het Reguliersklooster even buiten de stad, op 14 Juli 1566. Zij trok duizenden toehoorders. De schout, de onderschout en een monnik kwamen een tijdlang luisteren. De bijeenkomst is echter niet gestoord en na afloop kon Arentsz. in vrede zijns weegs gaan.

Tanger, 1953

A. Merens