Het kritische rapport van schoolhoofd Janssen over de eerste maanden in het nieuwe gebouw, leidt
niet tot verbeteringen. De klachten duren voort. Het gebouw verzakt en binnen stinkt en tocht het.
B&W geven, zonder overleg met de raad, een onpartijdige commissie opdracht de problemen te onderzoeken en voorstellen te doen voor verbetering. De commissie bestaat uit drie heren uit Amsterdam, te weten W.J. de Groot, onderdirecteur der Publieke Werken, en de architecten P.J. de Jongh en
P. Vorkink.
De bevindingen van de commissie worden op 5 augustus 1919 in de raad besproken. De commissie
heeft vastgesteld dat het gebouw goed is ontworpen en uitgevoerd. De verzakking is volgens hen het
gevolg van zetting van het gebouw, dat volgens de commissie inmiddels echter tot rust is gekomen.
De commissie heeft ook kritiek. Ten eerste zijn er voor de riolering grèsbuizen gebruikt in plaats van
geasfalteerde ijzeren buizen, zoals voorgeschreven door de bouw- en woningverordening. Ten tweede
ligt de riolering onder het gebouw en niet erbuiten, zoals gebruikelijk is.
De commissie adviseert een isolerende laag onder de vloer aan te leggen zodat de stank het gebouw
niet meer kan binnendringen. Om het tochten tegen te gaan raadt de commissie aan dubbele ramen
aan te brengen en de bovenlichten te vervangen.
B&W nemen deze voorstellen niet integraal over en komen met een eigen verbeterplan. Waar mogelijk
worden de grèsbuizen verplaatst zodat ze buiten het gebouw komen te liggen. De buizen die onder
het gebouw moeten blijven liggen, worden vervangen door de voorgeschreven gegoten geasfalteerde
buizen. Er komen dubbele ramen en nieuwe bovenlichten. Bovendien wordt een aantal vensterbanken
voorzien van geperforeerde ijzeren platen voor een betere luchtcirculatie.
Gestript lokaal eerste verdieping (maart 2013)
Gang eerste verdieping met links een stukje afgedekt trapleuning (maart 2013)
In de raad volgt een pittige discussie. Om te beginnen zijn de raadsleden ontstemd over het feit dat
B&W op eigen houtje een onderzoekscommissie hebben ingesteld. Ook is men zeer ontevreden over
het weinig coöperatieve optreden van de heren uit Amsterdam. Maar de meeste kritiek gaat uit naar
het gebouw.
Raadslid Wilson merkt op dat het gebouw zakt, stinkt en tocht en dat dit van de zijde van het gemeentebestuur wordt ontkend. Een belangrijk punt van kritiek is dat het gebouw niet is onderheid, zoals
bijvoorbeeld de HBS. Alleen op de plaats van een gedempte sloot zijn palen gebruikt; volledige paalfundering zou ruim 13 duizend gulden extra hebben gekost. Het gebouw is na de oplevering 18 cm
gezakt. Daardoor zijn de rioleringsbuizen gebroken en dat zorgt voor stank in de lokalen.
Gemeentearchitect Faber komt ook aan het woord. Volgens hem is een paalfundering lang niet altijd
noodzakelijk. Hij geeft toe dat de toepassing van de verkeerde rioleringsbuizen zijn fout is. Dat ze
onder het gebouw liggen en niet erbuiten is een bewuste keuze. Op deze manier waren er minder
doorvoeren door de buitenmuren nodig, waardoor en minder kans was op breuk als gevolg van het
zetten van het gebouw. Faber bestrijdt dat er sprake is van tocht. De grote raamoppervlakken zorgen
volgens hem voor afkoeling van de lucht.
Wethouder Spaander maakt duidelijk dat hij de school herhaaldelijk heeft bezocht en steeds dezelfde
klachten kreeg en die besproken heeft met de gemeentearchitect. De oplossingen waar deze mee
kwam brachten echter geen soelaas. Spaander spreekt van "lapmiddelen". Voor het werk van de onderzoekscommissie heeft hij geen goed woord over. Hij noemt het een grote teleurstelling. De 380
gulden die de commissie in rekening heeft gebracht zal hij dan ook met tegenzin betalen.
Van het enthousiasme waarvan bij de opening in 1916 sprake was, is niet veel meer over. Raadslid
Stumpel vindt zelfs dat het gebouw "een totale mislukking" is. De grootste fout van de gemeentearchitect is volgens hem dat "deze geen aandacht aan de onderbouw heeft gewijd".
Al met al wordt het verbeterplan van B&W door de raad aangenomen. Bovendien wordt afgesproken
dat er een raadscommissie wordt ingesteld om de hele gang van zaken rond de bouw nog eens grondig te onderzoeken.
Deze commissie, bestaande uit de raadsleden Wilson, Huizinga, Schermer, Pasman en Batema, bijgestaan door de oud-gemeentearchitect van Enkhuizen, de heer Van der Meulen, komt met een zeer
gedetailleerd technisch verslag, dat op 22 december 1919 in de raad wordt besproken. De conclusies
zijn zeer nadelig voor gemeentearchtiect Faber. Volgens raadslid Schermer is er weliswaar geen
sprake van "ernstig plichtsverzuim maar wel van onbegrijpelijk lichtvaardig handelen".
Besloten wordt dat B&W Faber zullen uitnodigen voor een onderhoud en hem het ernstige misnoegen
van de raad zullen doen kennen. Omdat het gebouw nog steeds niet tot rust is gekomen, wordt afgesproken dat er elk half jaar een grondige inspectie plaats zal vinden.