Op 10 september 1851 wordt de verkiezing gehouden. Wie had nu stemrecht? Kiesgerechtigd waren alle mannelijke
ingezetenen, die Nederlander en meerderjarig moesten zijn (d.wz. 23 jaar), die in de directe belastingen de helft
betaalden van de som, die voor kiezers van de leden van de Tweede Kamer werd gevorderd; bij tabel werd de betrokken
som geregeld. De tabel uit 1850 bepaalde voor het kiesdistrict Hoorn ƒ 32,- voor de verkiezing van de leden
der Tweede Kamer; voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad zou dat inhouden een som van ƒ 16,-.
Op de circa 9300 inwoners, die Hoorn destijds telde, waren 553 kiesgerechtigden; hiervan kwamen 379 kiezers op. Er
bestond toen nog geen stemplicht. (In 1951 waren er op ruim 14.000 inwoners circa 7100 stemgerechtigden). Twee
stemmen waren ongeldig: n.l. 1 blanco en 1 ondertekend, zodat er dus 377 geldige stemmen overbleven. Partijen en
lijsten kende men niet; het was een vrije stemming. Deze 377 kiezers brachten voor 13 zetels hun stem uit op 156
candidaten. Onder deze candidaten kwam de naam Van Akerlaken 3x voor; Bast 4x, Boldingh 3x; Brouwer 4x; Faber 4x;
Heidenrijk 3x; Korver 5x; Kroon 6x; Pont 3x; Schuit 6x; De Vries 3x. De waarschuwing van een kiezer in de Hoornsche
Courant was dus niet voor niets geweest.
Hoe was nu die eerste gemeenteraad samengesteld? Ik geef de namen en beroepen en laat gemakshalve de belangrijke
nevenfuncties, die velen bekleedden, weg.
Jhr. mr. L. van Styrum, L. Stokbroo van Aarts- en Hoogwoud, H. J Tasman H. de Vries Jhr. mr. P. van Akerlaken J. G. van Pabst Rutgers Jhr. P. Opperdoes Alewijn Tj. Kroon mr W. C. J. de Vicq M. Carbasius dr T. A. Jorritsma mr C. A. Duker M. van Exter |
president van de arrondissements-rechtbank kantonrechter koopman koopman burgemeester bewaarder hypotheken en kadaster en luit.-kolonel der schutterij betaalmeester koopman advocaat notaris arts rechter zonder beroep |
Als gemeente-secretaris (de burgemeester sprak van stadssecretaris, zoals hij ook de term stedelijke raad
prefereerde boven de benaming gemeenteraad) fungeerde mr G. H. Bast.
In de eerste raadsvergadering na de verkiezing spreekt de heer Van Akerlaken er zijn voldoening over uit, dat zo velen
uit de oude raad waren teruggekeerd. Hij zag 'zijn vertrouwen op de bezadigdheid en welberadendheid der burgerij
bevestigd'. In deze vergadering moesten ook de 'wethouderen' worden gekozen. Van enige strijd om deze twee
gewichtige zetels blijkt niets; zelfs maken de notulen generlei melding van enige discussie. Bij de eerste vrije
stemming werden de heren Van Pabst Rutgers en Carbasius gekozen. Bladert men de notulen van het jaar 1851 verder door,
dan bemerkt men niets van een bepaalde verdeling van portefeuilles. Worden er in de raad vragen gesteld, dan is het de
burgemeester die antwoordt. Blijkbaar moest men nog wennen aan de verantwoordingsplicht van burgemeester en wethouders
tegenover de raad.
Stappen we even af van de raad en gaan we nu eens zien naar het ambtenarencorps van de gemeente. Vooreerst natuurlijk
een gemeentesecretatis (zoals reeds vermeld mr G. H Bast) alsmede een gemeente-ontvanger, zijnde jhr mr D. van Akerlaken,
zoon van de burgemeester. De kantooruren waren van des morgens 10 tot des middags 3 uur. Ter secretarie waren drie
commiezen en drie klerken 'waarvan twee alleen 's namiddags werkzaam zijn'.
En de verdere ambtenaren en bedienden? Ik zal geen volledige opsomming geven; het is een lange lijst. Maar als men het eerste verslag van de gemeente leest, valt het op dat er meer ambtenaren nodig waren om geld te ontvangen dan het uit te geven. Een gelukzalige tijd zou men wel denken, doch dan moet men niet uit het oog verliezen, dat een zeer belangrijk deel van de gemeentelijke inkomsten werd gevormd door de plaatselijke accijnzen. Daarvoor waren nodig een controleur, twee sub-ontvangers, acht gewone commiezen der stedelijke belastingen en twaalf buitengewone ambtenaren ter surveillance bij de stedelijke belastingen 'zijnde het personeel der nachtwacht'. Voorts een grote stoet ambtenaren bij de waag, de markten en de visafslag (w.o. twee kabeljauwhakkers), de havens en de overtomen. Er waren een stadsarchitect en een stadsdoctor, met een stadschirurgijn, een stadsvroedmeester en twee stadsvroedvrouwen. (Tot 1850 was het St. Jansgasthuis aan het Kerkplein nog als ziekenhuis in gebruik). Verdwenen zijn de stadstekenmeester (docent aan de stadstekenschool ), de stadsmuziekmeester en de onderwijzer in de zeevaartkunde (door het overlijden van de betrokken docent in 1854 hield de school voor de zeevaart op te bestaan). Er was natuurlijk de onvermijdelijke schutterij van 153 man actief personeel en 102 man reserve. Het politiekorps bestond uit 'een commissaris van policie, 2 vaste policie-agenten, 2 hulpagenten, tevens elk Chef van eene afdeeling der Nachtwacht' en 10 buitengewone agenten 'tevens doende als Nachtwachts'.