Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Hoornse boedels uit periode 1785-1800 (1/3)

Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 58e bundel, pagina 125-132.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1991.
Auteur: Henk Saaltink.

Boedelbeschrijvingen kunnen een onschatbare bron van informatie zijn voor wie iets meer te weten wil komen over het leven en werken van onze voorouders.1) Rondom de jaarwisseling 1990/91 organiseerde het Westfries Museum de tentoonstelling “De boedel van een Hoornse bakker”, waarin met voorwerpen uit een boedel van 1782 iets werd getoond van het leven en werken van een laat 18e eeuwse Hoornse middenstander. In een uitgave van de Stichting “Vrienden van het Westfries Museum” werd daarna nog achtergrondinformatie bij de tentoonstelling gegeven.2) Tentoonstelling en publikatie boden geen gelegenheid dieper op enkele interessante aspecten van het onderwerp boedel in te gaan, zodat het de samenstellers van de tentoonstelling de moeite waard leek hieraan nog enkele korte artikelen te wijden. Liesje Schram zegt in een volgend artikel iets over de woninginrichting aan het eind van de 18e eeuw, terwijl Karin Wester vertelt welke problemen oude namen van textielstoffen in boedels kunnen opleveren. Zelf zou ik willen nagaan of er een verband bestaat tussen de samenstelling van een boedel en de omvang van het vermogen van de erflater, m.a.w. waaraan de welgestelde Hoornse burger eind 18e eeuw zijn geld besteedde.

Boedels

Het is nodig allereerst in te gaan op het wat, het waarom, het waar en het hoe van boedelbeschrijvingen. Onder een boedelbeschrijving verstaan we een staat van iemands onroerende en roerende goederen, geld, effecten, vorderingen en schulden. Deze lijsten werden en worden opgemaakt meest bij overlijden ten behoeve van minderjarige erfgenamen. Een minderheid, in het verleden desolate boedels genoemd, kwam tot stand in geval van faillissement ten behoeve van de schuldeisers.
Voor de bestudeerde tijd, dat wil zeggen de laatste vijftien jaar van de achttiende eeuw, worden de meeste boedelbeschrijvingen gevonden in twee soorten archieven, namelijk notariële archieven en het archief van de plaatselijke rechtbank, het z.g. oud-rechterlijk archief. Enkele andere archieven die wel eens een boedelbeschrijving bevatten laat ik kortheidshalve achterwege. Het overgrote deel van de boedelbeschrijvingen werd door notarissen opgemaakt en al sinds de zestiende eeuw bestond in Holland de verplichting tot het overbrengen van notariële protocollen naar een door de overheid beheerde bewaarplaats, nadat de betrokken notaris zijn werkzaamheden had beëindigd. In de archieven van de plaatselijke rechtbanken in Holland vinden we slechts de inventarissen van desolate en gerepudieerde boedels. De laatste zijn boedels die niet door de erfgenamen zijn aanvaard, omdat de schulden erin groter zijn dan de lasten.

Vermogensklassen

Ten behoeve van de hierboven genoemde tentoonstelling werden alle boedelbeschrijvingen verzameld die door Hoornse notarissen of voor de Hoornse stedelijke rechtbank in de periode 1785 tot 1800 werden opgemaakt.3) De keuze was op deze periode gevallen, omdat voor enkele andere lopende onderzoeken veel persoonlijke gegevens over de Hoornse bevolking in deze periode waren verzameld. Gevonden werden 171 beschrijvingen, waarvan 6 in het oudrechterlijk archief. Voor dit artikel zijn alleen de boedels geselecteerd die opgemaakt zijn bij overlijden. Slechts op deze manier kon een verband worden gelegd tussen omvang van vermogen en samenstelling van de boedel.
In Holland waren tot 1806 de nabestaanden van een overledene verplicht een belasting te betalen, het z.g. Middel op het Begraven (MOB). Deze belasting werd geheven naar het vermogen of naar inkomen uit bepaalde ambten.4) Bij een vermogen van meer dan ƒ. 12.000,- betaalde men ƒ. 30,-, van ƒ. 6000,- tot ƒ. 12.000,- ƒ. 15,-, van ƒ. 2000,- tot ƒ. 6000,- ƒ. 6,- en bij een vermogen van minder dan ƒ. 2000,- betaalde men ƒ. 3,-. De onvermogenden, waartoe omstreeks 1800 ca. 53% van de Hoornse bevolking behoorde, vielen in de Pro Deo klasse en betaalden niets. De grens tussen de Pro Deo klasse en hen waarvoor ƒ. 3,- betaald werd lag niet vast. In Amsterdam bij ƒ. 600,- in Delft bij ƒ. 300,-. Waar deze grens in Hoorn lag heb ik niet kunnen vast stellen.
Een ander probleem bij het indelen in vermogensklassen volgens het MOB is de omstandigheid dat de in de Pro Deo klasse aangeslagenen vóór 1800 niet werden genoteerd. Daarom zijn voor dit onderzoek alleen die personen tot de Pro Deo klasse gerekend waarvan een vermelding in de begrafenisregisters van een van de drie Hoornse kerken is gevonden. Van de hierboven genoemde 171 boedels waren er 25 niet opgemaakt wegens overlijden en kon van 25 erflaters geen begrafenis worden gevonden. Van de overgebleven 121 was de verdeling over de vijf vermogensklassen als volgt:
ƒ. 30,-: 28 (23.1%); ƒ. 15,-: 12 (9.2%); ƒ. 6,-: 34 (28.1%); ƒ. 3,-: 37 (30.6%); PD: 10 (8.3%). In 1801 was de verdeling van alle volwassen overledenen over de vijf vermogensklassen resp. 8.9%, 2.8%, 6.1%, 25.7% en 53.1% 5). Het is duidelijk dat de beide hoogste klassen over- en de Pro Deo klasse sterk ondervertegenwoordigd zijn bij de boedels. Niet zo onbegrijpelijk; als er weinig te verdelen is is ook de behoefte een boedelbeschrijving te laten opmaken gering. Overigens mag men aan de vermogensklassen van het MOB geen al te exacte waarde toekennen, maar moet men de verschillende klassen meer zien als een geleidelijk verlopende schaal van rijk naar arm. Men krijgt de indruk, dat er lager werd aangeslagen dan op grond van de vermogensomvang verwacht zou mogen worden. Controle hierop was moeilijk voor mij. In slechts een paar gevallen, namelijk daar waar ook de waarde van de beschreven goederen was genoteerd, kon de geldswaarde van een boedel worden bepaald. In de hierna nog te noemen beschrijving van de boedel van Claas Baken6), die in de klasse van ƒ. 6,- begraven werd, werd de waarde van het aanwezige geld, de effecten en de onroerende goederen alleen al getaxeerd op meer dan ƒ. 7000,-.

1) Het Historisch Genootschap onderschrijft deze mening ook, gezien de aktiviteiten van de werkgroep die sinds enige tijd o.l.v. mevr. Havermans 19e eeuwse boedels uit Blokker, Bovenkarspel en Obdam op textiel onderzoekt. Een zeer verhelderende studie over het onderwerp boedelinventarissen, die ik ook voor het onderhavige onderzoek heb gebruikt is: Thera Wijsenbeek-Olthuis, Achter de gevels van Delft (Hilversum 1987).
2) De boedel van een Hoornse bakker (Hoorn 1990).
3) Doordat de geraadpleegde notarisprotocollen soms een periode bestreken die iets buiten de genoemde periode viel zijn twee beschrijvingen uit 1784 en twee uit 1801 in het onderzoek opgenomen.
4) Resolutie Staten van Holland en Westfriesland, 26.10.1695. Arch. dienst Westfr. Gem. Oudarch. Hoorn Inv. Gonnet bergnr. 543. Pro Deo: Om Gods wil, voor niets.
5) H.W. Saaltink, “Om de plaats van het graf”. Holland regionaal historisch tijdschrift, 19 (1987) 23.
6) AWG, Notarieel Archief (NA) 2657-6; 24.05.1787.