Het was voor mij eene groote en aangename verrassing, toen de heer H. J. Room, gemeente-secretaris
van Hoorn, mij enkele weken geleden vertrouwelijk mededeelde, dat hij een vervolg op de Kroniek van
Hoorn had samengesteld, beginnende met het jaar 1850 en loopende tot 1932, welk vervolg in de maand
December e.k. het licht zou zien. Een arbeid, welke mijne volle instemming heeft.
Zeer gaarne voldoe ik dan ook aan zijn verzoek, een kort voorwoord voor zijn werk te schrijven.
Voor hen, die zich op de hoogte willen stellen, van datgene, wat in de laatste 80 jaren voor belangrijks
in onze gemeente is voorgevallen, zal deze nieuwe Kroniek van groote waarde zijn. Zij zullen daarin
jaar voor jaar vinden vermeld die feiten en gebeurtenissen, welke aan de vergetelheid behooren te worden
onttrokken en zij zullen daarin met één oogopslag kunnen gewaar worden die bijzonderheden,
waarvan zij iets meer willen weten.
Voor hen zal deze Kroniek de „vraagbaak” worden en zij kunnen verzekerd zijn, dat zij hierin
de feiten op volkomen juiste en objectieve wijze weergegeven zullen vinden. Want wie zou beter in staat
zijn een dergelijk belangrijk overzicht samen te stellen dan Hoorn's bekwame en nauwgezette secretaris,
die de laatste 25 jaren van het tijdvak, hetwelk in de Kroniek wordt behandeld, zelf heeft medegemaakt
en die derhalve bij uitstek bevoegd is een dergelijken arbeid te volbrengen.
Maar deze Kroniek zal niet alleen eene hoogst nuttige en betrouwbare vraagbaak zijn voor allen, die de
geschiedenis van Hoorn willen leeren kennen, zij zal tevens een belangrijk beeld geven van de ontwikkeling
van het gemeenteleven in het tijdvak 1850-1931, in welks tweede jaar de Gemeentewet in werking is getreden,
dit belangwekkend product van wetgeving, tot stand gekomen onder de Grondwet van 1848, die – gelijk
Prof. Mr. J. Oppenheim het in de Inleiding tot zijn standaardwerk „Het Nederlandsch Gemeenterecht”
zoo kernachtig heeft gezegd – het heeft verstaan voor de gemeenten eene organisatie te scheppen,
die het haar mogelijk heeft gemaakt de pijlers te worden van het staatsgebouw; de middelpunten, van
waaruit het kunnen en willen van het Nederlandsche volk zich den weg baant naar alle richtingen heen.
Uit deze Kroniek – en dit is mede eene van hare verdiensten – zal kunnen blijken, hoe ook
in Hoorn onder werking van de Gemeentewet het gemeenteleven, niet het minst in de twintigste eeuw, is
opgevoerd tot eene vlucht, veel omvangrijker dan men zich die in de negentiende eeuw had kunnen denken.
Moge deze Kroniek door zeer velen geraadpleegd worden en hierdoor het bewijs worden geleverd, dat zij
in eene reeds lang gevoelde behoefte voorziet! Dit zal ongetwijfeld voor den samensteller eene groote
voldoening zijn en de beste belooning voor de opoffering van veel vrijen tijd, dien hij zich heeft
getroost en voor de groote zorg, welke door hem is besteed aan het raadplegen van de officieele bronnen,
waaruit hij zijn stof heeft geput en aan het verzamelen en rangschikken van de gegevens, welke in deze
Kroniek op zulk eene uitstekende wijze zijn verwerkt.
G. J. BISSCHOP, Burgemeester van Hoorn.
Hoorn, November 1931.